Aan de Benjamin Franklin Parkway in Philadelphia, reflecteert een modern gebouw in spiegelglad water dat haar zandstenen muren omhelst.
De naamgever van dit onderkomen van (onder andere) de grootste Renoir collectie ter wereld, draait zich nog iedere dag om in zijn graf. Op loopafstand van zijn aartsvijand, het Philadelphia Museum of Art, in de stad wiens kunstelite hij verafschuwde… Zó had Dokter Albert C. Barnes het juist niet omschreven in het testament waarin hij de toekomst van zijn kunstcollectie met een waarde van meer dan veertig miljard euro vastlegde.

Dokter Barnes, die zijn fortuin vergaarde met een medicijn tegen oog infecties, zag zijn verzameling van Van Goghs, Renoirs, Matisses, Picassos en andere post-impressionistische en vroegmoderne kunstwerken, niet als consumptie artikelen maar als instrument om mensen te verheffen.

Zelf was Barnes van straatarme komaf. Zijn rijkdom wilde hij met anderen delen, net als zijn liefde voor kunst. De arbeiders in zijn fabrieken besteedden dagelijks twee uur werktijd aan boekbesprekingen en bestudering van schilderijen. Studenten kregen van hem een beurs en onbeperkt toegang tot de collectie van de ‘crazy American’ zoals men hem in Parijs noemde. De intenties van deze ‘zelfmade’ man en kunstkenner waren nobel.

Na zijn dood in 1951 werd zijn nalatenschap inzet van een van de meest controversiële kunstroven in de Amerikaanse geschiedenis. De film die hier over werd gemaakt, The Art of the Steal, is onvergetelijk net als, ondanks de voorgeschiedenis, een bezoek aan The Barnes Foundation (www.barnesfoundation.org).
Foto’s: journeylism.nl & The Barnes Foundation